De Romantiek en de Universele Machine
Met Mary Shelley, Alan Turing, Gottfried Leibniz, Steve Jobs en vele, vele anderen
Lieve allemaal,
Afgelopen week hadden we het plotseling druk. Te druk helaas om een nieuwe notitie te schrijven. Maar om toch iets van ons te laten horen delen we vandaag een voordracht (inclusief beelden uit de slideshow).
We gaven ‘m afgelopen donderdag tijdens een scenariosessie in Rijswijk. We hopen dat het interessant leesvoer biedt. We denken van wel.
De lezing gaat kort in op de twee drijvende historische verschuivingen die de sociale en maatschappelijke instituties van morgen zullen vormgeven. Lezers die bekend zijn met ons WTM-denkraam zal het bekend voorkomen, voor nieuwe lezers is het wellicht een leuke introductie.
Ter context (van de voordracht):
Onze scenarioworkshops zijn tijdreizen. Eerst nemen we de deelnemers altijd kort mee naar het verleden (het liefst via een interactieve voordracht rond een lichttafel). Zodat ze inzicht krijgen in de verschuivingen die de wereld vandaag de dag vormgeven. Hierna nemen we ze mee naar de toekomst.
De toekomst waar we de deelnemers donderdag mee naar toe namen - in een aantal tijdsprongen en via allerlei futuristische pitches, userjourneys en EU-achterkamertjespolitiek - schetste een gedetailleerde verbeelding van hoe de verwilderde digitale sfeer van vandaag gereguleerd kan worden als een gezonde openbaarheid (i.p.v. als markt).
De Romantiek en de Universele Machine
Jan Rotmans, de professor in transitiekunde, schreef: ‘We leven niet in een tijdperk van verandering, maar in een verandering van tijdperk.’ Het komt uit zijn boek met de bijpassende titel Verandering van Tijdperk.
Het is een interessante quote, denken wij. Want waar hebben we het eigenlijk over als we het hebben over een tijdperk? Wat is het tijdperk waar we vandaan komen? En wat is het tijdperk waar we vervolgens naartoe gaan?
Welke rol speelt de digitalisering hierbij? En welke culturele verschuivingen gaan hiermee gepaard? Op deze vragen willen we vandaag iets dieper ingaan.
Als historici praten over tijdperken, dan hebben ze het over perioden die cultureel, intellectueel en technologisch enige samenhang vertonen. De grootste tijdperken die historici in de recente Europese geschiedenis herkennen zijn de Middeleeuwen en de Moderniteit. De overgangen tussen deze historische tijdgewrichten zijn uiteraard geleidelijk, maar toch zijn ze goed van elkaar te onderscheiden. Ze kennen een sterke culturele, institutionele en technologische samenhang.
Vandaag maken we een transitie door van de Moderniteit, de periode van circa 01450 tot 01950, naar een nieuw, nog naamloos tijdperk. Een tijdperk dat door historici, bij gebrek aan een goed alternatief, vaak de Postmoderniteit wordt genoemd – het tijdperk na de Moderniteit. Wij noemen dit tijdperk liefdevol de Gewortelde Tijd.
De transitie naar een nieuw historisch tijdperk gaat dus gepaard met een fundamentele verandering. Een verandering in de manier waarop we onszelf en onze wereld ervaren, een verandering in hoe we kennis en informatie ordenen en, daaruit voortkomend, duizenden grote en kleine veranderingen in de vele manieren waarop we onze samenleving en ons werk structureren en van betekenis voorzien.
Een verandering van tijdperk is dus niet niets.
Het betekent dat de wereld van onze kleinkinderen er echt anders uit gaat zien. Dat het ze waarschijnlijk moeite zal kosten om onze levens te begrijpen. En vice versa. Het loont dus om na te denken over de diepe drijfveren van deze verandering van tijdperk.
Als wij terugkijken naar eerdere veranderingen van tijdperk, dan zien we twee dominante drijfveren die dit afdwingen.
De eerste drijfveer is een veranderend mens- en wereldbeeld; hoe we nadenken over onszelf, onze gemeenschap, onze plek in het universum en over de aard van de werkelijkheid zelf – al dan niet in religieuze termen.
Onze mens- en wereldbeelden worden gesymboliseerd door drie archetypen. In de Middeleeuwen was het mens- en wereldbeeld van de Homo Nobilis dominant, tijdens de Moderniteit was het mens- en wereldbeeld van de Homo Economicus dominant en we zien nu het mens- en wereldbeeld van de Homo Romanticus opkomen.
De tweede drijfveer die een verandering van tijdperk afdwingt is de introductie van een nieuwe informatietechnologie. Zo was in de Middeleeuwen het gesproken woord dominant. Mensen moesten toen letterlijk bij elkaar komen om informatie uit te wisselen en om onderling vertrouwen te creëren. Dit beperkte uiteraard de schaal en effectiviteit van het menselijk handelen.
Het is dan ook niet verbazingwekkend dat na de uitvinding van de boekdrukkunst een nieuw historisch tijdperk de kop opstak: de Moderniteit. De uitvinding van de boekdrukkunst was koren op de molen van een opkomende stedelijke cultuur in Europa, een geletterde cultuur met een meer objectieve, pragmatische, commerciële en democratische kijk op de wereld. De boekdrukkunst gaf hen de mogelijkheid hun kennis te delen en om nieuwe organisatievormen te ontwikkelen. Dit was de cultuur van de Homo Economicus.
Tegenwoordig zijn we getuige van de ontwikkeling van een nieuwe krachtige informatietechnologie: het geactiveerde woord. Het woord dat geen mens meer nodig heeft om na te denken en om werk te verzetten. We hebben het hier uiteraard over de computer.
Voor we daar verder op ingaan, willen we eerst even aanstippen hoe het samenspel tussen een dominant mens- en wereldbeeld en een dominante informatietechnologie de sociale en maatschappelijke instituties structureert.
Bij instituties moet je overigens niet alleen denken aan bureaucratische overheden, zoals de belastingdienst, maar ook bijvoorbeeld aan het huwelijk als instituut, of de handdruk. In de sociale wetenschap zijn instituties alle breed gedeelde structuren die onze gemeenschap bij elkaar houden, die ons gedrag in algemeen geaccepteerde banen leiden en die onze wereld van betekenis voorzien. Het kunnen zowel ideeën zijn, als rituelen of organisaties.
In het schema hieronder staan een aantal van die institutionele verschuivingen op een rij.
Zie bijvoorbeeld de verschuiving van een focus op de moralistische bovenwereld van de Homo Nobilis, naar een focus op de objectieve buitenwereld van de Homo Economicus, naar de focus op de subjectieve binnenwereld van de Homo Romanticus.
Maar denk ook aan de verschuiving van het feodale patronagesysteem in de Middeleeuwen, naar de professionele bureaucratie in de Moderniteit, naar wellicht kunstmatig intelligente netwerken waarin individueel meesterschap centraal staat.
Vooral de komst van een nieuwe informatietechnologie maakt een sprong in schaal en maatschappelijke complexiteit mogelijk.
En we zitten nu midden in zo’n sprong.
Wij zijn vandaag de dag getuige van de verschuiving van een samenleving die is gestructureerd door het gedrukte woord en door het objectieve mens- en wereldbeeld van de Homo Economicus, naar een samenleving die zal worden gestructureerd door het geactiveerde woord en het subjectieve mens- en wereldbeeld van de Homo Romanticus.
Maar wat betekent dat precies? Wat is het Romantische mens- en wereldbeeld? En wat is de belofte van het geactiveerde of digitale woord?
Laten we beginnen bij de Digitale Belofte.
Wat is nou precies die grote belofte die al die mensen in Silicon Valley zo enthousiast maakt? Waarom is de uitvinding van de digitale computer potentieel zo’n grote breuk in de manier waarop we onze samenleving ordenen?
De droom van de computer begon lang geleden, bij de wiskundige Gottfried Leibniz.
In 01694 ontdekte Leibniz dat je met slechts twee tekens, een 0 en een 1, alles kan berekenen. Elke formule, elk systeem – ja zelfs de werkelijkheid zelf zou volgens Leibniz berekend en gesimuleerd kunnen worden. Met deze realisatie vond Leibniz de binaire calculus uit. Een uitvinding waardoor hij vandaag de dag bekend staat als de geestelijke vader van de computer.
Alsook de geestelijke vader van het idee dat computers alles zouden kunnen berekenen en dus alles zouden kunnen simuleren – zelfs de werkelijkheid zelf. Het idee van het universum als digitale constructie – denk aan de Matrix – werd dus geboren bij Leibniz.
Ter ere van deze ontdekking liet Leibniz een zegel slaan, met de tekst dat God alles uit niets had geschapen: Iner hat alles aus nichts gemacht.
Een 1 uit een 0. Aan en uit.
Op basis van deze theoretische ontdekking presenteerde Leibniz in 01694 ook de eerste binaire rekenmachine. Dit was een mechanische computer die automatisch kon optellen, aftrekken, delen en vermenigvuldigen. Een machine die tegenwoordig bekend staat als de ‘stepped reckoner’.
Helaas voor Leibniz ging zijn ontwerp de kennis, capaciteit en finesse van de maakindustrie aan het einde van de 17de eeuw ietwat te boven. Zijn machine liep regelmatig vast door allerlei mechanische en materiële onvolkomenheden.
Maar ondanks de mechanische problemen was de uitvinding groot nieuws. De kracht van de machine lag niet zozeer in zijn handigheid, in zijn gebruik, als wel in het grote idee dat erachter verborgen lag. Het was het idee van zijn machine dat telde, letterlijk en figuurlijk.
De machine stond symbool voor iets waarachtigs. Iets dieps. Voor een nieuwe universele en objectieve taal. Want kon wiskunde niet de taal uit Genesis zijn? De gemeenschappelijke taal van de mensheid, voordat God de taalverwarring veroorzaakte en de mensen over de aarde verspreidde?
In de eeuwen na Leibniz werden er veel nieuwe uitvindingen gedaan. Uitvindingen die zowel de wiskunde als het praktische ontwerp van een binaire computer verder brachten.
Zo ontwierp Charles Babbage zo’n vijf generaties later, ergens tussen 01822 en 01834, zijn Difference Engine. Het was de eerste echt programmeerbare rekenmachine.
Zijn ontwerp voorzag in ponskaarten. Daarmee kon je de machine eindeloos veel verschillende berekeningen laten uitvoeren. Babbage’ machine had al veel van de kenmerken van de hedendaagse computer. Maar helaas voor Babbage kon ook zijn machine nog niet worden gebouwd. De fabricageprocessen waren nog steeds niet verfijnd genoeg.
Hier zien we een replica, tentoongesteld in het London Science Museum.
Met de Difference Engine van Babbage kon je niet alleen optellen, aftrekken, delen en vermenigvuldigen. Je kon er elke berekening denkbaar mee uitvoeren.
Theoretisch gezien kon je er zelfs de werkelijkheid zelf mee uitrekenen, zoals Leibniz had voorspeld – mits de werkelijkheid in wiskundige termen te vatten is, je ponskaart lang genoeg was en de machine zich buiten de werkelijkheid zelf bevond (zodat je geen eindeloze feedbackloop kreeg), wat de oefening uiteraard nogal onpraktisch maakte.
Dit alles weerhield de wiskundige Ada Lovelace er in 01836 niet van om het eerste echte algoritme te schrijven, een computerprogramma dat kon worden ingevoerd via een ponskaart in Babbage’ Difference Engine.
Lovelace was de eerste die zich realiseerde dat computers ooit, in een niet al te verre toekomst, de instituties van de samenleving zouden gaan veranderen. Dat ze ons een ander tijdperk in zouden leiden.
Maar de eerste die echt de grenzeloze potentie van de binaire computer duidelijk maakte aan de wereld was Alan Turing, de beroemde Engelse wiskundige.
In 01936 beschreef Turing een theoretische machine die iedere andere machine kon zijn. Hij noemde deze machine de Universele Machine. Turing leverde het wiskundige bewijs dat zijn ontwerp elke mogelijk denkbare machine kon simuleren en emuleren. Zijn ontwerp wordt tegenwoordig beschouwd als de eerste pure general purpose machine. In theorie kon zijn computer iedere andere wereldse machine overbodig maken.
Inclusief de mens zelf, volgens Turing. In zijn essay ‘Can Digital Computers Think’ schreef Turing: ‘That it is not altogether unreasonable to describe digital computers as brains.’
Deze belofte, van een machine die elke mogelijke machine denkbaar kon zijn, versnelde het ontwikkelingsproces.
Na de Tweede Wereldoorlog ging het hard. Bestonden computers in 01950 nog uit enorme mainframes, machines die groter waren dan drie aaneengesloten klaslokalen – dertig jaar later stonden er personal computers op de meeste bureaus. Kleine computers die vele malen zo krachtig waren als de enorme mainframes van weleer. En weer dertig jaar later had iedereen een computer in zijn zak die opnieuw vele duizenden keren zo krachtig was als de computers in de jaren tachtig.
Deze steeds verdere verkleining en personifiëring van de computer was de droom van een stel Romantische hippie-programmeurs uit het San Francisco van de jaren zestig en zeventig. Deze hippies droomden van universele machines voor persoonlijk gebruik. Personal computers als het ultieme instrument voor radicale zelfverwezenlijking, als de ultieme gereedschapskist om de grenzeloze creativiteit van het individu te bevrijden.
En aan elkaar te koppelen. Hippies zoals Ted Nelson droomden al in de jaren zestig van een universele elektronische bibliotheek – een netwerk van personal computers dat alle kennis ter wereld zou omvatten en toegankelijk zou maken voor de creatieve en wetenschappelijke wederopstanding van het individu.
Het waren hippiedromen zoals die van Ted Nelson en de Steves van Apple die uiteindelijk tot de creatie van het internet in de jaren negentig zouden leiden.
De potentie van de Universele Machine beperkt zich niet tot alleen tot dingen met een scherm. Het kan immers elke machine zijn die je kan bedenken. De computer kan niet alleen een werker zijn in een fabriek. Het kan ook de fabriek zelf zijn. Ja, het kan zelfs de gehele mondiale waardenketen zijn.
En een universele machine kan een zelfrijdende auto zijn. Maar het kan ook het algehele Europese snelwegennetwerk zijn, met alle zelfrijdende auto’s die er gebruik van maken. Elk systeem – hoe groot ook – kan immers in theorie worden gesimuleerd door een universele machine.
En de ontwikkelingen gaan snel.
Dit is bijvoorbeeld een zelfrijdende auto’s van het Britse bedrijf Wayve, de eerste robotauto’s waarin de kennis van generatieve AI en Large Language Models wordt toegepast op autonoom rijden.
Deze auto’s kunnen - naar verluidt - niet alleen foutloos de rommelige straten van Londen navigeren, ze kunnen ook zonder verdere voorkennis door steden als Birmingham of Manchester rijden. Wat ze in Londen hebben geleerd kunnen ze overal in Engeland toepassen. Ook kunnen ze hun omgeving – zoals de gebouwen, het straatmeubilair, de mensen op straat en wat die mensen aanhebben – in detail beschrijven zoals mensen dat kunnen. En ze kunnen hun beslissingen in het verkeer ter plekke toelichten.
(We hebben hier eerder een notitie over Wayve geschreven.)
Het zijn ontwikkelingen die in de lijn der verwachting liggen van voorspellingen van Leibniz en Turing.
Het is dus niet vreemd om te denken dat de toekomst wordt vormgegeven door de Universele Machine – de machine die alle andere machines kan zijn, die hele werelden kan creëren uit het niets. Een 1 uit een 0.
Dit is de Digitale Belofte.
De Digitale Belofte zal veranderen hoe we leren en werken, hoe we de samenleving organiseren en van betekenis voorzien. Het zal de instituties die we hebben geërfd uit de Moderniteit vervangen door nieuwe instituties, instituties die verenigbaar zijn met de logica van een digitale samenleving.
Maar de komst van de universele machine is niet de enige kracht die deze nieuwe instituties zal vormgeven. De Digitale Belofte zal in samenspel werken met de opkomende dominantie van een nieuw mens- en wereldbeeld.
We maken namelijk ook de verschuiving mee van de objectieve Homo Economicus naar de subjectieve Homo Romanticus.
Deze verschuivingen moet je overigens niet zien in termen à la ‘de een of de ander’, maar als ‘de een én de ander’. In de toekomst zullen de Homo Nobilis en de Homo Economicus nog steeds onderdeel uitmaken van ons mens- en wereldbeeld, ze zullen alleen minder dominant zijn. Ze zullen niet meer leidend zijn in de formatie van nieuwe sociale en maatschappelijke instituties.
Hetzelfde geldt voor het gesproken en het geschreven woord. Ook die zullen blijven bestaan. Ze zullen alleen niet meer leidend zijn.
We leven dus in een tijd waarin we steeds Romantischer worden. Maar wat houdt dat in? Wat is Romantiek eigenlijk? En hoe zal het de wereld van morgen vormgeven?
Net zoals het idee van de computer niet pardoes uit de lucht is komen vallen, is ook de Homo Romanticus al heel lang onder ons.
De Moderniteit, de cultuur van de Homo Economicus, is, in essentie, een cultuur van feitelijkheid.
Na de Middeleeuwen was niet langer God de bron van alle waarheid, maar de ratio en de wetenschap. Als dingen niet universeel aantoonbaar waren, als experimenten niet herhaalbaar waren, dan waren ze eigenlijk niet de moeite van het bespreken waard. De natuurwetten, de wetmatigheden van de objectieve buitenwereld, leverden de maatstaf waartegen alles afgezet moest worden.
En niet alleen was het wereldbeeld van de Homo Economicus objectief, ook beschreef hij zichzelf steeds meer in objectieve termen. De mens was niet langer een ziel in een tijdelijke verpakking, de verpakking wás de mens. Men begon de mens steeds meer te beschouwen als een mechanische pop, onderhevig aan de wetten van universele oorzaak-en-gevolg.
Er was alleen één probleem met die redenering. De mens had namelijk een ervaring van de wereld. Het was geen gewone mechanische pop, het had een beleving van de wereld om hem heen. Het had, kortom, bewustzijn. De objectieve werkelijkheid werd bewoond door dingen met een subjectieve ervaring. En dat was best gek.
Dit probleem werd voor het eerst lichtelijk aangetikt door René Descartes, die, toen hij zich afvroeg of de wereld wel bestond, schreef: ‘We kunnen niet twijfelen aan de wereld, terwijl we twijfelen.’
‘Ik denk, dus ik ben,’ voegde hij later toe, voor de helderheid.
Descartes, een overtuigd rationalist die geloofde in objectieve waarheden, erkende dus dat de bron van al zijn kennis tegelijkertijd zijn eigen subjectieve ervaring was.
Johan Gottlieb Fichte ging nog een stapje verder. Volgens Fichte kon de wetenschap geen antwoord geven op de, wat hem betreft, allerbelangrijkste menselijke vraag: hoe moet ik leven? Het antwoord op die vraag lag namelijk niet buiten jezelf, maar in jezelf. Niet in de buitenwereld, maar in de binnenwereld.
Kennis van de wetten van de natuur gaven, volgens Fichte, hoogstens antwoord op de vraag: HOE kan ik datgene doen wat ik wil doen? Maar WAT je wil doen, dat kan je alleen bepalen door naar binnen te kijken. Kennis en ratio waren volgens Fichte slechts het gereedschap voor wilskracht en verbeeldingskracht.
Johan Gottlieb Fichte was niet alleen een radicale denker. Hij was ook een bevlogen spreker. Urenlang kon hij spreken in altijd tot de nok volgepakte aula’s op de universiteit van Jenna, in het hedendaagse Duitsland. Mensen kwamen vanuit heel Europa om hem te horen. Hij was een sensatie en zijn ideeën vlogen de wereld rond.
Fichte vertelde zijn almaar groeiende aanhang dat ieder mens een innerlijke droom had, een innerlijke vonk, een innerlijke geest. Een geest die misschien wordt beperkt door het lichaam, maar die in essentie vrij is. Volgens Fichte was de mens pure verbeeldingskracht, grenzeloos in potentie. De mens is een ‘ik’, een singulariteit.
De ‘ik’ was volgens Fichtte de bron van alles. Het doel van ieder mens is om zo goed mogelijk samen te vallen met zijn ware ‘ik’. Dat was een aansprekende boodschap in een wereld die steeds rationeler, steeds industriëler en steeds wetenschappelijker werd.
*We hebben hier eerder over Fichte en zijn bijzondere vriendengroep uit Jenna geschreven.)
Ongeveer tegelijkertijd, in Londen, verzette ook de dichter en schilder William Blake zich tegen de Moderniteit. Met lede ogen zag hij zijn geliefde Londen veranderen in een stinkend industrieel landschap. Ook Blake verfoeide deze rationalisering en utalisering van de buitenwereld. In zijn artistieke werk verkende hij daarom vooral de mythische en mystieke binnenwereld, als tegenhanger.
Met William Blake doemen de eerste contouren van de kunstenaar op, het creatieve archetype wiens genie en verbeeldingskracht voortkomt uit een krachtige en unieke bron, de subjectieve diepte van het individu.
Het hele idee van de kunstenaar is dan ook een Romantische uitvinding. Deze nieuwe culturele beweging, waarin men de subjectieve aard van de menselijke conditie onderzocht, kwam in de 19de eeuw tot uiting in een nieuwe kunstvorm: de roman.
In de roman kwam het gevoelsleven van het individu centraal te staan, en werd de vaak moeizame relatie van de subjectieve binnenwereld met de objectieve buitenwereld onderzocht.
Een van de eerste echte romans was Frankenstein.
Op haar achttiende schreef Mary Shelley een verhaal over Victor Frankenstein, een jonge geobsedeerde wetenschapper die uit dode onderdelen een levend en bewust wezen schept, maar het vervolgens in de steek laat, wat uiteindelijk zijn ondergang betekent.
De moderne wetenschap maakte de buitenwereld tot de maat der dingen. De Romantiek, daarentegen, maakte de menselijke ervaring, de binnenwereld, de maat der dingen. Volgens Romantici wilde de mens, diep vanbinnen, niets liever dan samenvallen met zijn ware zelf. Iets wat alleen kon als het ook leerde samen te vallen met zowel zijn sociale als zijn natuurlijke omgeving.
De samenleving moest daarom veel eerlijker worden vormgegeven, zodat alle mensen de kans kregen om het beste uit zichzelf te halen. Zodoende was er zo min mogelijk frictie tussen het individu en zijn gemeenschap.
Romantici, zoals die tijdens de 19de eeuwse Arts and Crafts movement, waarin William Morris en vele anderen zich verzetten tegen het zware en geestdodende lopende band werk van de onderklasse. Ze riepen op tot een herwaardering van vakmanschap, beroepseer en meesterschap. Een sentiment dat ook nu leeft.
Hetzelfde gold voor de natuur. Was de wilde ongerepte natuur voor de Homo Economicus iets om te temmen en te ontginnen, voor de Romanticus was het een herinnering aan zijn eigen wilde en ongerepte natuur. Veel Romantici trokken daarom de wildernis in, want alleen daar konden ze hun ware ik terugvinden.
Dit sentiment leidde onder andere tot de conserveringsbeweging, de oprichting van de eerste natuurreservaten in de 19de eeuw en de eerste back-to-the-land-bewegingen.
En ook de negentiende-eeuwse bohemiens waren diep Romantisch. Deze getormenteerde, absint-drinkende kunstenaars, die alles overhadden voor artistieke creatie en ware liefde, deden ook alles om niet te hoeven samenvallen met de bourgeoisie en de kleinburgerij – waar alle passie en eigenheid werd verdoofd in comfort en lethargie.
Lange tijd waren dit soort sentimenten voorbehouden aan de bohemiens, de kunstenaars en de politieke activisten van deze wereld. Kleine Romantische subcultuurtjes in een bredere Moderne mainstream.
Maar na de Tweede Wereldoorlog kwamen deze sentimenten plotseling aan de oppervlakte van de populaire cultuur. De jeugdculturen en tegenculturen van de jaren zestig en zeventig waren namelijk diep Romantisch van aard. De zoektocht om samen te vallen met jezelf, je gemeenschap en de wilde natuur was het grote thema in deze bewegingen.
Een thema dat daarna eigenlijk nooit meer is weggegaan. Sterker nog, we zijn in ons denken, doen en laten Romantischer dan ooit tevoren. We hebben steeds meer aandacht voor onze en andermans gevoelens en gedachten. We willen allemaal het beste uit onszelf naar boven halen.
Tegenwoordig willen de meeste mensen niets liever dan zich geworteld voelen in zichzelf, in hun werk, in hun gemeenschap en in de ongerepte natuur.
De Homo Economicus in ons wilde zich vooral nuttig voelen. De Homo Romanticus in ons, daarentegen, wil vooral behoren. Het wil samenvallen met zichzelf en de kosmos. En samen met de Digitale Belofte zal deze zoektocht naar samenhang en behoren de instituties van morgen vormgeven.
De sleutel om na te denken over hoe de digitale belofte en het romantische wereldbeeld samenkomen is, denken wij, de openbaarheid. De openbaarheid is namelijk de plek waar gemeenschap en behoren wordt geproduceerd. En de openbaarheid is met de komst van het internet verschoven naar een nieuwe digitale logica. Door het internet dus te reguleren als een openbaarheid - i.p.v. als een markt zoals nu gebeurt - kunnen we een stevige basis leggen voor de instituties van de toekomst.
Zoals altijd weer veel liefs en leesplezier gewenst deze week. De toekomst is van ons allemaal.
❤️
Edwin & Christiaan
Jullie schrijven dat tegenwoordig de meeste mensen zich geworteld willen voelen. Waaruit blijkt dat dan? Want de huidige samenleving lijkt me er vooral eentje van en voor homo economicus. Met wat romantische franje eraan via vooral tv en film en (daaruit voortkomende romantische ideeen over relaties en wat bubbels met romantische ideeen. Waarom denken jullie dat de homo romanticus nu de mainstream zal worden?